Dit artikel stond in het boekje ter gelegenheid van het vijftig jarige bestaan, met dank aan Rob Vroegop
De start van de Gele Anemoon
Ik sla enkele tientallen jaren over, naar het begin van de Gele Anemoon. Een aantal bewoners van de bouwvereniging Glueck Auf in Heerlen die, gezien hun leeftijd, zich niet meer thuis voelden tussen de jongeren van De Gronselen Put kampeerden min of meer regelmatig in Sippenaeken, vlak over de Belgische grens. De Belgen kenden op het stuk van kamperen nog geen ( strenge ) wetgeving. Zolang de boer het goed vond kon je nog kamperen waar je wilde.
Sippenaeken is een mooi gebied en binnen fietsbereik van ons Heerlenaren. Zwaar kampeermateriaal lieten we per vrachtauto bezorgen. Ten slotte kampeerden we maar twee keer per jaar. We hadden 12 dagen vakantie per jaar en daar moesten we het mee doen. We hadden allemaal vast werk, maar een arbeidersparadijs was Limburg echt niet. De tenten waarin we kampeerden waren de meest fantastische bouwsels, meestal zelfgemaakt. We hadden het reuze naar onze zin.
Maar de gezinnen werden groter, de vracht en de afstand werden op den duur bezwaarlijk dus we wilden wat anders. Roelof Warrink, de eerste onder de eersten, wist in Stokhem een lapje grond, eigendom van een weduwe die er toch niets meer mee kon. We huurden het voor een zacht prijsje en konden daarom wat vaker per jaar weekenden. Het kostte ons een kwartje per persoon per nacht. Eind juli hadden we de pacht plus een gratificatie voor de weduwe bij elkaar en stopten toen met betalen. Economie was niet ons sterkste punt en zou dat ook nooit worden.
De belangstelling voor ons terrein groeide en groeide. Het kleine groepje dat de onderneming had gestart had talloze vrienden in de buurt waar we woonden en ook in de buurgemeenten Brunssum en Hoensbroek. Terrein bewerken en onderhouden ging ons goed af, met de papieren hadden we meer moeite. We vonden de afdeling Heerlen van het ” Instituut”( het Instituut voor Arbeidersontwikkeling ) bereid de administratie voor ons te voeren en de verantwoordelijkheid voor De Gele Anemoon op zich te nemen.
Fout, helemaal fout, een vereniging was toen niet handelingsbekwaam en ” Amsterdam “ging er zich mee bemoeien. De Stichting Natuurvriendenhuizen en Kampeerterreinen zou onze zaken naar behoren komen regelen. Voorzitter Kees de Boer en penningmeester Piet Fabel kondigden hun komst aan. Laaiend waren we. Weer zouden we ons kampeerterrein aan Holland kwijt raken. Laat ze maar komen, we zouden ze wel leren met hun poten van ons werk af te blijven.
Het Is anders, Brederode leerde het ons al. Kees en Piet bleken vrienden uit het goede hout gesneden. Ze snapten onze problemen, die hun oorsprong vonden in onze oude AJC geschiedenis. Hun voorstel was De Gele Anemoon onder te brengen bij de stichting Natuurvriendenhuizen en Kampeerterreinen en voor de ontwerpers en bouwers van die Gele Anemoon een aparte regeling te treffen. Wij mochten doorgaan met een kwartje per persoon per nacht, met dien verstande dat die prijs uitsluitend zou gelden voor ons, zuid-Limburgers. Alle anderen moesten de landelijk geldende prijs betalen. Het duurde niet lang voor we in de gaten kregen dat die regeling niet eerlijk was tegenover de andere leden van het “Instituut”. We pasten ons aan en dat was dus dat.
De inrichting van het kampeerterrein
Voor onze watervoorziening waren we aangewezen op “de Bron “. Dat is de bron die in de buurt van het AJC terrein uit de grond komt. Dat water was ook de enige voorziening voor de Keutenberg en werd regelmatig gekeurd door een waterlaboratorium in Brabant. Verontreiniging van dat water door onder andere pootjebaden was verboden en werd bestraft.
Om een einde te maken aan het eindeloze gesleep met water besloten we op ons terrein een put te slaan. De bankwerkers onder ons maakten een grondboor waarmee we ongeveer tien meter diep zouden kunnen boren. Dat betekende die boor een meter of zo de grond in, de kolom klei uit de grond trekken, boor verlengen en doorgaan. Dat was vlugger gezegd dan gedaan, probeer maar eens een meter klei uit de grond te sleuren, daar is mankracht voor nodig, en hoe. Maar het ging en we bereikten de waterhoudende laag. We waren te enthousiast, te wild en toen stortte het hele zooitje weer in elkaar. We konden opnieuw beginnen. Uiteindelijk haalden we iets boven de grond dat in de verte op water leek. Om een lang verhaal kort te maken, we slaagden in onze eigen watervoorziening. We gebruiken dat water nog steeds om het kinderbadje te vullen. Dat voor het hele verhaal een vergunning nodig was, daar kwamen we pas veel later achter, maar de status quo werd door de gemeente Wijlre erkend en we kregen die vergunning toch nog achteraf.
Met dat water vulden we watertanks met behulp van een pomp, aangedreven door een watergekoelde bromfietsmotor, een uitvinding van Gerard Huisken die later meer van die merkwaardige constructies op zijn naam schreef. Het is natuurlijk niet goed om namen te noemen omdat er nog veel meer vreemde vogels op het kampeerterrein aanwezig waren, maar Gerard was wel een heel bijzondere. Die “watertanks “behoeven een nadere toelichting. Naarmate het kamperen op de Gele Anemoon toenam steeg de behoefte aan een sanitaire voorziening. De toenmalige voorzitter van de afdeling Heerlen had een relatie bij de staatsmijnen. Daar konden we “schalenhout ” krijgen om een hutje te bouwen. Korte toelichting: het mijnhout dat ondergronds gebruikt werd voor stutwerk werd voor dat doel min of meer vierkant gemaakt. Wat overbleef waren “schalen ” waar wij mee konden bouwen. Het was gratis te verkrijgen in een bovengrondse afdeling van het mijnbedrijf. De afspraak was een vrachtwagen vol per aanvrage. Een bevriende transportondernemer, fa. Van Bree, uit Brunssum stelde een vrachtwagen ter beschikking, de grootste die ze hadden. Op het afhaalpunt hadden we een paar goede kletskousen die zich bezig hielden met de toezichthouder terwijl anderen de vrachtwagen laadden. De opzet slaagde, we hadden meer hout dan we nodig hadden om de sanitaire voorzieningen te realiseren.
We maakten een houten ommuring waarbinnen we de wc’s maakten, gewoon een pot met een afvoer naar een centrale put. Boven de wc’s hingen we een spoelbak die we dan weer vanuit een watertank vulden. So far so good, maar de douche was toch wel een ander probleem. De douchekop monteerden we lager dan de uitgang van de watertank zodat we ons konden douchen onder een paar voorwaarden. Voordat er gedoucht werd moest eerst de watertank goed gevuld worden, dat was een, voor de wasbeurt moesten we genoegen nemen met koud water en dat kon goed koud zijn. Helaas, het was niet anders. sÁvonds na acht uur was het uur der glorie, dan werd de afvalwaterput die door een paar echte bankwerkers was vervaardigd, geleegd onder juichend toezicht van alle kampeerders. Dat deze manier van lozen tot problemen moest leiden hadden we toen nog niet in de gaten. Voorlopig werkte het prima en de koude douche voorzag voorlopig ineen behoefte (maar koud was het wel ).
De fa. v. Bree was eigendom van een Instituut lid in Brunssum en daar hebben we een hoop plezier van gehad. Adri, een van de van Bree’s, Wist op een gegeven moment aan materiaal te komen voor een kamphuisje op de Gele Anemoon. In Siebengewald, een dorp ergens in noord-Limburg, stonden houten noodwoningen die moesten worden afgebroken ten behoeve van betere woningen en wij konden daar een handje bij helpen. Met een vrachtwagen met aanhanger en voldoende hulp trokken we naar Siebengewald en sloopten twee noodwoningen die we vervolgens naar ons kampeerterrein brachten. We kwamen midden in de nacht aan. Stik donker, wagens lossen en vervolgens die wagens achteruit naar Stokhem, ik raad geen mens aan dat ook eens te proberen. In de weken daarop begonnen we met het fundament en naar het zich liet aanzien zou het gebouw op korte termijn klaar zijn. We hadden maar een ding over het hoofd gezien, een bouwvergunning, daar had geen mens ooit over nagedacht. We deden toch immers alles zo maar voor het lieve vaderland weg. Maar dat lieve vaderland stak er een stokje voor. Stoppen en eerst wachten op een vergunning die we vervolgens mooi niet kregen. We hadden maar een wethouder voor ons, maar dat was de bakker en die zag er wel brood in. Helaas, we braken alles weer af en gaven het materiaal aan een bevriende dorpsgenoot die er, volkomen clandestien, een kippenstal van maakte. Er konden honderden kippen in, dat wel.
Samen met de dorpsgenoten van Stokhem stortten we ons in de strijd met gemeente en provincie. De mensen van Stokhem wilden een vergunning voor de bouw van een kapelletje en kwamen in botsing met dezelfde instantie die ons een bouwvergunning onthield. Dat was het begin van een innige samenwerking met de kerk waar we in het begin niet zo erg mee bevriend waren. Het bracht ons in ieder geval begrip voor elkanders standpunt betreffende maatschappijbeschouwing en daardoor een goede verstandhouding met elkaar, dat was sociale ontwikkeling waar de politiek nog nooit van had gehoord. Nu bleken de kwaliteiten van onze landelijke voorzitter Kees de Boer. Hij was de man die de strijd met de provincie met succes aankon. En de bewoners van Stokhem profiteerden er ook van. Het bestemmingsplan van Wijlre werd na veel moeite veranderd, waardoor de vergunningen voor het kapelletje en ons kamphuis los kwamen en we aan de volgende klus konden beginnen. We bouwden dat kamphuis zelf met de professionele medewerking van allerlei leden die voor dat werk gekwalificeerd waren. De architect, de aannemer timmerman de elektriciens en heel veel helpers. De eerste steen werd in 1968 gelegd door Kees de Boer, de rest deden we zelf.
Het eerste plan week nogal af van wat er nu op het terrein staat. Wat nu de receptie is was oorspronkelijk bedoeld als een punt van samenkomst van alle kampeerders, compleet met een stookplaats waar we ons kampvuur zouden kunnen houden. Het succes was te groot, kampeerders kunnen samen een hoop geluid produceren zonder dat ze dat in de gaten hebben. Daarom hebben we na ampele overwegingen besloten om deze ruimte te gebruiken voor de in en verkoop van onze dagelijkse levensmiddelen. Dat kon zonder problemen omdat de handel uitsluitend voor onze kampeerders was bedoeld. De winst konden we goed gebruiken voor het onderhoud van ons terrein. Toen het gebouw klaar was hadden we nog materiaal genoeg over om er een zwembad van te maken. Het enthousiasme van de bouwers was groot genoeg om deze klus te klaren dus.
Een dag later lag het zwembad daar, compleet voor gebruik, het most alleen nog ff uitharden. Wat kameraadschap en werklust al niet vermag. Het bad werd gevuld met bronwater en kon lozen op de Geul. Twee zaken waarvoor een vergunning vereist was, een kleinigheidje waar we geen besef van hadden. We controleerden zelf de kwaliteit van het water aan de hand van gegevens die we via een deskundige hadden gekregen. Voornaam was de verhouding waterchloor en dat is te meten. Van 1968 tot 2006 functioneerde het zwembad tot aller genoegen, nooit een zieke uit het bad hoeven te halen, nooit een gezondheidsklacht gekregen. Toch hebben we het zwembad moeten opruimen omdat we niet konden voldoen aan de eisen betreffende het zwemwater. Daarvoor moesten we rond de zestigduizend euro’s ophoesten en dat ging niet. Einde zwembad.
Ook de sanitaire voorzieningen voldeden op de duur niet echt. Ook daarmee ging de overheid zich bemoeien. “Amsterdam “voteerde het kapitaal dat we er voor nodig hadden. De tekeningen en de bijbehorende papieren werden verzorgd en de schop ging de grond in. De aannemer bouwde en zorgde voor de installaties. Het betegelen zouden we zelf doen. Hadden we dat maar nooit gedaan. Of het nou te hard had gevroren of we hadden niet de juiste lijm gebruikt, ik weet het niet. In ieder geval donderde het hele zooitje van de muren, we maakten de muren schoon en lieten het betegelen maar aan de aannemer over die het overigens keurig in orde maakte. De sanitaire voorzieningen voldoen aan de modernste eisen en er kwamen ook nog voorzieningen voor baby en gehandicapte verzorgingen. We zijn er trots op.
Een paar jaar later werd de rest van het bouwplan uitgevoerd zodat we nu een goed verzorgde slechtweer accommodatie hebben, een garage en een werkplaats. Een en ander gebeurde in het eind van de negentiger jaren. Vraag me niet naar de juiste datum, want chronologie is niet m’n sterkste punt.
Een caleidoscoop aan herinneringen
Mijn geheugen is net een caleidoscoop een klein tikje of eventjes draaien en, oeps, een ander beeld, afval verzorging. De afdelingen Amsterdam lieten hun vriendschap voor de Gele Anemoon blijken en schonken ons een aantal vuilnisemmers. (Vuilnisemmers, lieve kindertjes, waren toen ijzeren emmers met even ijzeren deksels en loodzwaar ) Die emmers voorzagen we van vuilniszakken die regelmatig werden opgehaald en naar het stort gebracht, de plek bij de visvijvers in Stokhem waar nu het Burgemeester Damenpark verrezen is. Voor de afvalverzorging konden we van een Amsterdammer een Lelijk Eendje krijgen, je weet wel, een auto waarvan beweerd werd dat je er uitsluitend in zijn achteruit mee de bergen over kon komen. Er was maar een probleem. De eigenaar was er al jaren geleden mee over de bergen gegaan en had er sinds dien geen belasting meer voor betaald. De andere papieren waren trouwens ook weg. Dat maakte het noodzakelijk om die eend diep in de nacht van Amsterdam naar Wijlre te rijden. Geen oom agent gezien en de eend reed probleemloos. Van de auto lieten we de voorbank en deuren staan. De achterbank en de kap er boven werden er afgesloopt en het gat achter de voorste stoelen maakten we dicht met een plaat hardboard. Jarenlang heeft het ding dienst gedaan, ook als onderdeel van diverse Pinksterfeesten waarbij de Eend geduwd dan wel getrokken moest worden om een wedstrijdpuntje te verdienen.
Tientallen ritten gemaakt naar het stort. Op den duur wist alleen maar de vaste beheerder hoe je het ding aan de gang kon krijgen en houden. Tot het echt niet meer ging. De laatste rit laadden we de auto tot er absoluut niets meer bij kon. De Eend ging met afval en al het stort op onder het toezicht van een stomverbaasde gemeenteambtenaar die een en ander moest regelen. Op de Eend groeien nu bomen, ze doen het goed.
Even de caleidoscoop bewegen en jawel, het alcoholverbod. FF een stapje terug doen. Ongeveer dikke twintig jaar geleden werden de Wc’s onderhouden door een Brunssums echtpaar, Gon en Cor. Cor was een afgekeurde mijnwerker met techneuten knobbel. Hij was niet technisch geschoold, maar wist toch een heleboel te repareren. Hij had op een goede dag een geiser tot in alle onderdeeltjes uit elkaar gehaald en op de werkbank gelegd. Op mijn vraag of hij daar ook al verstand van had was het antwoord, “Nee, maar kapot was hij toch al. “En verdomd hij kreeg het ook nu weer voor elkaar. ( voor de nieuwsgierigen, het watermembraam was poreus ) Deze man had echter een bijzonderheid, ondanks het toen geldende alcoholverbod dronk hij ‘savonds altijd een glas whisky. Eentje en hij stak het niet onder stoelen of banken. Als het niet mocht, was zijn reactie, moesten ze het maar zeggen. Niemand had gelukkig het lef om dat te doen. Bovendien, ‘savonds zat er in menige theepot iets anders dan thee. We hadden de opdracht om overtredingen te voorkomen, maar zolang het niet de spuigaten uitliep lieten we het maar. Behalve die ene keer bij die kampeerder aan de geuloever die aan een scheerlijn zes flesjes bier in het water te koelen had gelegd. Het zesde flesje stak boven water uit. Toen ik er een opmerking over maakte zakte dat flesje en kon ik geen overtreding meer constateren, het bier lag in het water en niet op het terrein, probleem opgelost. Toen kwam het befaamd verenigingscongres waarbij het alcoholverbod aan de orde kwam. Een ruime meerderheid was voor het opheffen van het verbod en dat betekende een eind aan een stukje hypocrisie waar menige NIVONNER mee in zijn maag zat. Alleen onze vaste beheerder had onoverkomelijke bezwaren tegen de verbodsopheffing en kondigde zijn aftreden aan. De volgende beheerder die dat baantje wel dacht aan te kunnen liet het na een jaar of acht afweten en terecht, terreinbeheer moet je niet onderschatten zeker niet toen de computer nog zijn entree op de Gele Anemoon moest maken. De computer kwam er echter en daarmee de mogelijkheid om het terreinbeheer met telkens andere mensen uit te voeren. Alleen, dat programma op de computer moest je natuurlijk wel kennen en dat was mijn probleem. M’n leermeester Cees zou me het kunstje wel leren en vertelde me een hele riedel over het ”masjien” waar ik geen bal van snapte. Toen hij m’n oordeel vroeg over zijn verhaal was m’n opmerking, “Mooi, maar er mankeren maar twee dingen, n.l. papier en potlood want dit zal ik nooit leren”. Gelukkig was Leny er, een alleszins intelligente huisvrouw die ook geen weet van computers had, maar wel het beheer programma onder de knie had en ook niet meer dan dat. In een kwartier had ze mij alle ins and outs bijgebracht, ze had me niets overbodigs verteld want dat was alleen maar verwarrend. Aan deze vrouw was een prima leerkracht verloren gegaan. Ik ben nog steeds dankbaar voor haar wijze lessen. Inmiddels zit ik nu zelf achter m’n eigen computer en weet dat ding naar waarde te schatten.
Nog even een tikkie tegen de caleidoscoop en jawel, grasmaaien. Dat is de aflopen 50 jaar altijd een sport apart geweest. Toen we pas begonnen lieve Mientje was er zegge en schrijve één vrouw die de kunst van het maaien verstond. Als er iemand kwam met zijn tentje maaide zij eerst ff het plekje zodat je geen knobbelen onder je grondzeil zou krijgen. Klaasje, zo heet de maaister, beheerste het vak als geen ander, scherpen en wetten, ze deed het allemaal. Daarna kochten we elektrische maaimachines omdat het werk almaar groeide. Dat maaien deden we elke donderdag met twee of drie man. Keurig rechte lijntjes maken want alles ging volgens het boekje. Het doorsnijden van kabels ging wel regelmatig, zij het niet volgens het boekje. Het gebeurde gewoon. Daarom gingen we over op motormaaiers met als toppunt de zit-motormaaier, compleet met rolveger. Dat laatste was weer een aanleiding voor Gerard om zijn vernuft in werking te stellen. Met behulp van een autoaccu en een startmotor maakte hij het legen van de rolveger tot een makkie. Op een knop drukken waardoor de grasvanger omhoog kwam tot deze leeg was en een eindschakelaar bediende waardoor de startmotor stopte en de grasvanger met een klap weer naar beneden kwam. Je moest er maar op komen.
En iedere keer als ik het hele verhaal aan me voorbij laat gaan komt er weer wat nieuws naar boven. Vaak oud nieuws, fossielnieuws, daarom zet ik er een punt achter.
Toen wij, jongeren van na de oorlog, de wereld om ons bekeken vonden wij dat die ouwe er maar een zooitje van hadden gemaakt. Dat zouden we zelf wel eens beter doen. Dat viel bar tegen, we hebben er zelf ook niet zoveel van gebakken. De wereld is nog net zo’n bende als zestig jaar geleden. Op een paar hectare in Limburg na. Daar hebben we een wereldje geschapen waar iedere bezoeker zich thuis voelt, waar vriendschap de basis is van onze kleine samenleving op dat stukje grond. We hebben niet helemaal voor niets geleefd.
Rob Vroegop.